Vonda McIntyre, baanbrekende SF auteur en winnares van Hugo en Nebula Awards, overleed eerder deze week op 70-jarige leeftijd. Bekend van Droomslang, Star Trek romans en nog veel meer, ze voltooide dit jaar nog een laatste roman, Curve of the World, waar we nog naar uit mogen kijken.
Wereldse SF in Frankrijk: Eurocon 2018 – Alice Jouanno
Een kleinschalige internationale ontmoeting van fans en schrijvers, overgoten met een prettig lokaal sausje. Dat was Eurocon 2018 in Amiens. Zoals de naam al zegt een Europese sciencefictionconventie, die voor het eerst plaatsvond in 1972. Afgelopen jaar vond de con voor de vierde keer plaats in Frankrijk, na edities in 1974, 1987 en 1990.
Het organiserende land wordt steeds toegewezen via stemming door de European Science Fiction Society. Een verschil met andere conventies is dat de Eurocon meestal is gekoppeld aan een lokaal evenement. Deze keer was dat niet anders. Naast het Eurocon-programma met internationale sprekers, waren er Franstalige activiteiten van de jaarlijkse Franse SF-con Nemo. Het is en blijft Frankrijk dus de helft van de programmaonderdelen was exclusief in het Frans. Een aantal sprekers werd met wisselend succes live door tolken vertaald: van Frans naar Engels, Engels naar Frans, Russisch naar Frans en vervolgens naar Engels. Bij een van de panels had dit tot hilarische gevolg dat er meer tolken dan sprekers achter de tafel zaten, waaronder een bijzondere tweetrapsraket door twee tolken voor Russische schrijver Svyatoslav Loginov. Maar dan heb je ook wat als je vier sprekers met zulke verschillende achtergronden en zonder gemeenschappelijke taal bij elkaar brengt in een discussie. Al het heen-en-weer vertalen had wel tot gevolg dat er ruimte was voor slechts een paar vragen. Ik heb de luxe om vloeiend Engels en Frans te spreken en te verstaan, dus voor mij was dit alles in de meeste gevallen veel minder hinderlijk dan voor de meerderheid van de congangers. Behalve toen de livevertaling te slecht voor woorden was, maar dat was een uitzondering.
Het conprogramma was drie van de vier dagen erg vol en werd meerdere malen per dag aangepast via niet altijd even duidelijke aankondigingen en notitiebriefjes. De betrouwbaarste bron waren de sprekers zelf, dat kan gelukkig gewoon bij zo’n kleine con met 415 deelnemers. Er waren veel gastsprekers, bijna te veel en vaak tegelijk. Daardoor vonden ook hele goeie sprekers soms een veel te lege zaal. Dit leverde uiteraard knusse gezellige lezingen op, waar je vertrok met het gevoel een goed gesprek te hebben gehad. Gelukkig was er in veel gevallen goede solidariteit tussen schrijvers en werden mensen vriendelijk aangemoedigd om zich van de ene naar de ander lezing te verplaatsen.
De locatie was prettig qua grootte en indeling, maar slecht geventileerd. Zeker vanaf de tweede dag toen vanwege het warme weer alle deuren permanent open bleven. Daardoor kreeg je geluidsoverlast vanuit de naastgelegen zalen. Op de laatste dag was het in sommige zalen niet meer te doen en hebben we stoelen naar buiten gesjouwd. Ook daar was het te warm maar we konden in ieder geval beter ademen, ondanks het voorbijrazende verkeer.
Amiens is een typisch Franse stad dus de meesten zullen hier wel een beeld bij hebben. Je kan er goed eten. ‘Chroma’, de lichtshow van de kathedraal (gratis elke avond in de zomer en in december) is zeer de moeite waard. Het huis van Jules Verne is leuk, maar niet ‘je-moet-hiervoor-echt-speciaal-naar-Amiens-toe’ indrukwekkend.
Zoals gewoonlijk op Eurocon waren er overdag meerdere fantafels waar toekomstige Euroconlocaties voorgesteld werden. Samen met Paul van Oven hebben we als NCSF-bestuursleden promotiemateriaal voor Eurocon 2024 in Rotterdam uitgedeeld, waar zeer enthousiast op is gereageerd.
Ook ’s avonds was er entertainment, van een bijzonder mooie surrealistische tentoonstelling over het dystopische theaterstuk ‘Encore Carthage’ van Jean-Luc Lagarce, tot het kijken van ‘2001 – A Space Odyssey’ in de bioscoop van de universiteit. Volgens gebruikelijke Franse traditie werd er vaak uitgebreid gezamenlijk gegeten.
De laatste dag was vreemd leeg in vergelijking met de eerste drie dagen. Er ging een en ander mis in de planning en veel sprekers moesten al naar het vliegveld, maar dit bood wel de mogelijkheid om vroeg te vertrekken als je de volgende dag weer op tijd aan het werk moest.
Een aantal programmaonderdelen bracht iedereen bij elkaar maar er heerste vaak wel het gevoel dat je langs elkaar heen met afzonderlijke events bezig was. Sommige mensen hebben elkaar in vier dagen niet gesproken. Er werd veel in groepjes gedaan. Gezellig, maar ik miste wel een beetje cohesie. Dit kwam grotendeels door de taalbarrière tussen alleen Franstaligen en bezoekers die juist geen woord Frans konden. De Franstaligen deden dappere pogingen tot toenadering, maar je kon wel merken dat Fransen over het algemeen niet de meest internationaal gerichte SF-fans zijn. Wat overigens het programma des te bijzonderder maakte. Dat er zoveel internationale sprekers waren was prettig voor zowel de Fransen als de niet-Franstaligen, zeker als het gaat om de meertalige sprekers. Zo gaf schrijver Yann-Cedric Agbodan-Aoli uit Ivoorkust twee keer een lezing over Afrofuturism: in het Frans en in het Engels. Zijn boeken zijn voorlopig nog alleen in het Frans beschikbaar maar zijn zeker een aanrader. Ik kon de mooie plot en strakke karakters van Nouvel Horizon zeer waarderen.
Ketty Stewart, Franstalige schrijfster van Noir sur Blanc -geen SF maar wel de moeite waard- was ook stralend aanwezig. In een panel vertelde ze nog nooit in Afrika te zijn geweest maar dat, doordat ze zwart is, zelfs professionele mensen aannemen dat ze in staat is om elk gesprek over Afrika in het algemeen en Afrikaanse literatuur in het bijzonder te leiden. Ze was onder andere redacteur van twee nummers van het Franse SF-magazine Galaxies, een over Afrikaanse SF en de ander over Afrika in SF.
Schrijver en onderzoeker Geoff Ryman gaf een lezing over de African Speculative Fiction Society waar hij veel mee samenwerkt. Een Engelstalig netwerk dat zeer actief is op Facebook (African Science Fiction and Fantasy reading group). Ik vond zijn opvatting over de con treffend: “It’s like being at a con twenty years ago in America, there are nearly exclusively books for sale and 90% of people are older white men and I say this as an older white man”.
Kawthar Ayed, docent aan de Tunis Universiteit, gaf een academische maar uiterst interessante lezing over fantastische literatuur in de Arabische wereld. “These stories have always been a part of us all”. Schrijfster Shweta Taneja nam ons uitgebreid mee in de bijzondere relatie tussen Indiase volksverhalen en fantasy en horror. Alle aanwezigen vertrokken met een nog langere te-lezen-lijst dan toen ze binnenkwamen. Ik verliet beide lezingen met een groter besef van de invloed van religieuze ontwikkelingen op imaginaire literatuur.
Algerijnse schrijver en vertaler Faycel Lahmeur had een lezing voorbereid waar maar drie mensen kwamen. Het werd een presentatie gevolgd door een van de leukste gesprekken die ik gedurende die vier dagen meegemaakt heb, met als aanknopingspunt ‘als ik nou met een Engelse titel in het programma had gestaan’.
De twee ‘grootste’ internationale gasten waren Ian Watson en Gillian Pollack. Bij de lezing van Ian Watson was een te kleine zaal ingepland. De zaal was bomvol. Het was alleen vol te houden doordat de lezing zo boeiend was. Gillian Pollack stond meerdere malen op het podium maar was het interessantste bij haar lezing over de middeleeuwen en SF. “These are not the middle ages you are looking for.”
Moussa Ould Ebnou kwam met interessante ideeën die hij ook nog eens goed kon uitleggen in zijn lezing, maar hij kon in de panels vernieuwende inzichten met moeite tot zich nemen. Dit gebrek aan connectie tussen schrijvers uit verschillende hoeken is natuurlijk een probleem van alle tijden en landen. Eurocon was een mooie poging om iets bij te dragen aan de verbreding van ieders denkraam. Ik wil geloven dat het bij de meeste gelukt is en dat ze in ieder geval aan het denken zijn gezet.
Er waren nog veel meer sprekers, zo veel dat je onmogelijk iedereen kon horen, ook als je alleen de Franstalige of alleen de Engelstalige programmaonderdelen mee wilde maken. Het was voor mij en andere meertaligen niet te doen om te kiezen. Maar ja, je gaat ook niet klagen dat je te veel con krijgt voor je geld.
Dit jaar kun je naar Eurocon tijdens TitanCon Belfast van 22 tot 24 augustus, het weekend na de WorldCon: http://www.titancon.com/2019. In 2020 kun je terecht in Rikan in Kroatië: https://futuricon.eu. In 2024 Eurocon in Nederland? Kijk op https://eurocon2024.ncsf.nl/.
Robert E. Howard – Conan. De toren van de Olifant en andere verhalen (HF) – 294p.
Spatterlight, Amstelveen (2019) € 16.68
Vertaling: Frits Lancel & Pon Ruiter (herzien door Pon Ruiter)
Omslag ontwerp: Howard Kistler
Omslagillustratie: Dogan Oztel
Illustraties: Stephen Fabian
(Verkrijgbaar via Amazon.de)
Als je me nu zou vragen welke zwaardzwaaiende held mijn favoriet is, dan zou ik zonder ook maar een moment te twijfelen zeggen: John Carter van Mars (of zijn equivalent: Carson van Venus natuurlijk. Zelfde vent, andere wereld). Conan is een heel goede tweede. Waarom mijn voorkeur bij John Carter van Edgar Rice Burroughs ligt? Dat moge duidelijk zijn. Ik ben natuurlijk van nature meer van de SF dan van de Fantasy, in welke vorm dan ook. Aangezien de verhalen van John Carter zich afspelen op Mars (en die van Carson op Venus) zit daar dus meer dan een vleug SF in. Alhoewel je dit nou ook weer niet heel erg zwart-wit moet zien. In het eerste Conan-verhaal in de bundel ‘De Toren van de Olifant’ zitten ook SF-elementen. Het was wel zo dat ik eerder met de John Carter-verhalen geconfronteerd werd. In 1971 werden vier John Carter-boeken uitgegeven en daar was ik meteen heel erg dol op. Bruna begon pas in 1976 met de reeks Conan-verhalen in de Zwarte Beertjesreeks en alhoewel er natuurlijk al eerder Conan-verhalen waren verschenen in bundels als ‘De stem van El-Lil’ (1971) en ‘De zwarte steen’ (1969) begon mijn liefde voor Conan pas echt met de eerste bundel ‘Conan’ die als Bruna Zwarte Beertjes 1714 in 1976 verscheen. In deze bundel (en ook de latere) verschenen, behalve verhalen van Robert Ervin Howard, ook verhalen van auteurs die schreven in het Conan-universum zoals Lin Carter en L. Spraque de Camp. Mij maakte het niets uit. Conan was Conan, wie het dan ook geschreven mocht hebben. Later in 1983 en 1984 verschenen nog vier bundels bij W & L Boeken en toen was het (op strips na) wel een beetje afgelopen. Nu dus een bloemlezing van de beste verhalen van Robert E. Howard uit de Bruna Zwartje Beertjes, gekozen door Pon Ruiter. Zijn het echt de beste? Ik zou het met de beste wil van de wereld niet kunnen zeggen, maar waarschijnlijk in de ogen van Pon Ruiter wel. Ik vond het in ieder geval een geweldig leuke hernieuwde kennismaking met Conan. Uit deze bloemlezing zou ik ‘… zal u een heks geboren worden…’ of ‘Scharlaken citadel’ als mijn beste bestempelen, maar… de ander vijf misstaan echt niet in deze bundel. Nooit iets van Howard gelezen? Dan gewoon aanschaffen en tot je nemen. Je zal er geen spijt van krijgen.
Terwijl ik hier dus heel erg mee in het verleden bezig was, dacht ik ook heel erg terug aan de tijd dat ik rond de twintig was. Het was een razend interessante tijd op SF-gebied. Er gebeurde van alles en de nieuwe uitgaven waren haast niet bij te houden. Nu Spatterlight begint met andere boeken uit te brengen dan de onovertroffen reeks van Jack Vance en dus met twee boeken (de recensie van ‘Het uur van de Draak’, komt eerdaags) van Robert E. Howard het spits afgebeten heeft, is als volgende, in het najaar, ‘De geboortegraf’-trilogie van Tanith Lee aan de beurt. Ondanks het feit dat ik daar destijds van genoten heb, zou dat niet echt mijn keuze geweest zijn. Eerlijk gezegd had ik verwacht dat Spatterlight zich meer in de richting van de SF zou ontwikkelen, maar dat kan natuurlijk nog wel komen. Ik zou het wel weten en dan meteen ook niet weten waar te beginnen. Of eigenlijk zou ik dat wel weten. Ik zou in eerste instantie gaan voor trilogieën en/of andere reeksen die nooit helemaal afgemaakt zijn. Wat bijvoorbeeld te zeggen van John Carter van Mars (of Carson van Venus) van Edgar Rice Burroughs. Genoeg verhalen die of nooit in vertaling verschenen zijn, of waarvan het al heel erg lang geleden is. Of de Marstrilogie van Kim Stanley Robinson. ‘Blue Mars’ en de verhalenbundel ‘The Martians’ zijn nooit vertaald. Misschien is het daarna een goed idee om zijn steeds verdere ontdekkingsreizen in ons zonnestelsel te vertalen. Of de Queng-Ho serie van Vernor Vinge. ‘Children of the sky’ en de proloog daarvan: ‘After the Battle on Starship Hill’, nooit vertaald. Of de Homecoming-reeks van Orson Scott Card. Als ik het wel heb, vier delen onvertaald. ‘New Crobuzon’ van China Mieville. ‘Iron Council’ onvertaald. ‘Xeelee’ van Stephen Baxter. Hoeveel delen nog te vertalen?
Het kost me behoorlijk wat moeite me hiervan los te rukken, want ik zou nog uren door kunnen gaan, maar deze recensie is al veel te lang geworden. Nou… nog eentje dan. Wat zou je zeggen als alles van Asimov nog eens ter beschikking kwam? Ja… JA, IK WIL!
“Ik heb bewust geprobeerd niet te veel van mezelf in één specifiek karakter te leggen”
Fotograaf: Ineke Oostveen
Eerder dit jaar verscheen ‘Quarantaine’, de eerste roman van Erik Betten, bij Luitingh-Sijthoff. Naar aanleiding van zijn korte verhaal ‘Na de vloed’ waarmee hij de Harland Awards NCSF-premie won, hadden we in 2016 al een interview bij hem afgenomen (hier te lezen) maar het was nu natuurlijk weer tijd om hem vragen te stellen over zijn succesvolle debuutroman.
Quarantaine is het spannende debuut van Erik Betten. Een actuele thriller over een dodelijke bacterie – en een overheid die ondenkbare maatregelen neemt. Groningen, oktober. Een oeroude bacterie vindt via een gaswinningspunt haar weg naar de oppervlakte. In luttele dagen zwermen de halfdode, besmette slachtoffers wezenloos uit over Noord-Nederland. Bang voor verdere verspreiding besluit de overheid de provincies af te sluiten. Het Gronings-Friese Kamerlid Homme Olivier, die zich jarenlang heeft ingezet voor de lokale bevolking en haar problemen met de gaswinning, wordt naar voren geschoven als woordvoerder. Aan hem de taak om de kalmte te bewaren terwijl er naar een oplossing wordt gezocht. Maar als de overheid vervolgens het leger inzet om de vluchtelingen uit het gebied tegen te houden, lijkt Homme juist als zondebok te worden gebruikt. Als hij kort daarna een berichtje ontvangt dat zijn vrouw in het gebied blijft om te helpen, besluit Homme zijn taken in Den Haag achter te laten om haar te gaan zoeken. Met gevaar voor eigen leven trotseert hij het door de bacterie geteisterde noorden, op zoek naar iets wat misschien niet meer te redden valt…
Heb je persoonlijke ervaring met het leger?
“Nee, geen enkele. Wel heb ik wat militairen in mijn kennissenkring en eentje heeft het verhaal vooraf doorgelezen en tips gegeven. Daar was ik erg blij mee. Hij kon zich gelukkig best wat voorstellen bij de moeilijke keuzes die de militairen in mijn boek moeten maken.”
Waar komt je inspiratie vandaan?
“De inspiratie voor Quarantaine kwam uit een merkwaardig nieuwsbericht uit de VS over mensen bij een meer die bang waren voor de bacteriën die daar door fracking in terechtkwamen. De link met Groningen was zo gelegd en alles wat er verder in het boek gebeurt, raakt aan maatschappelijke kwesties die me bezighouden. Zo gaat het meestal, trouwens. Hoe bizar het verhaal ook wordt, het is bij mij uiteindelijk toch altijd een reflectie op onze huidige samenleving.”
Welk karakter ligt het dichtst bij jezelf en welke vond je juist moeilijk om overtuigend te schrijven?
“Ik heb bewust geprobeerd niet te veel van mezelf in één specifiek karakter te leggen. Ik deel natuurlijk wel veel met de hoofdpersoon Homme Olivier. Dat is ook een blanke man van in de veertig uit Noord-Nederland. En we zijn allebei nog met een verpleegkundige getrouwd ook. Maar er zijn ook karaktertrekken van Homme waarvan ik hoop dat ze bij mij niet zo sterk aanwezig zijn. Ik denk dat Homme me juist daarom ook het meeste moeite heeft gekost. Ik wilde er geen ijdele, opportunistische politicus van maken, maar ook geen held die in elke situatie zou doen wat ik persoonlijk de beste keuze zou vinden.”
In welke delen van de wereldbouw (politiek, medisch, media, militair, dorps) heb je je moeten verdiepen voor dit verhaal en welke komen rechtstreeks uit persoonlijke ervaring?
“Bij het meeste kon ik gelukkig putten uit eigen ervaring of waarneming. Dat leek me, zeker bij een debuut, ook het verstandigste. Write what you know. Ik ben jaren politiek verslaggever geweest dus dat hielp me wel bij het politieke deel. En veel van wat er in Hilversum gebeurt is een uitvergroting van wat ik in mijn jaren bij de NOS heb meegemaakt. Voor het specifiek bacteriologische deel heb ik me wel laten bijpraten en rondleiden door een microbioloog in het UMCG in Groningen. Als noorderling hoefde ik voor het uitzoeken van het decor van de actie in Friesland en Groningen verder niet heel veel extra moeite te doen.”
Sluit Quarantaine aan bij jouw verwachting van hoe Nederland zou omgaan met een crisis of zijn er elementen die je in je werk bewust genegeerd hebt?
“Het blijft een roman, dus het bedenken van een zo aantrekkelijk mogelijk plot heeft voorop gestaan. Maar ik denk dat een plot pas echt pakkend wordt als je erin kunt geloven, dus het heeft toch ook iets van een gedachte-experiment voor zo’n extreme situatie. Ik hoop wel dat we als gemeenschap tot een betere respons zouden kunnen komen dan ik heb beschreven in het boek. Maar ik durf daar niet op te rekenen.”
Ben je tevreden over je einde?
“Ik hoop maar dat je doelt op het slot van de roman en ja, volgens mij komen daar de verschillende verhaallijnen wel op een prettige, logische en toch verrassende manier samen.”
Was je schrijfproces voor dit boek anders dan voor je korte verhalen?
“Absoluut. Een kort verhaal heeft weliswaar een structuur, maar je kunt het je veroorloven om een eerste versie zonder plan te schrijven en het resultaat als een soort grondstof voor je uiteindelijke verhaal te gebruiken. Als je dat bij een roman doet, ben je wel erg met je krachten aan het smijten. Dus voordat ik de eerste versie van Quarantaine schreef, had ik een planning op hoofdstukniveau uitgewerkt. Daar ben ik wel wat van afgeweken als het verhaal erom vroeg, maar ik denk dat tachtig tot negentig procent van het boek nog te herkennen is in die eerste planning.”
Over welke hoofdstuk ben je het meest tevreden?
“Dat is lastig om te zeggen. Sommige hoofdstukken zijn me bijgebleven omdat ze relatief makkelijk tot stand kwamen, compleet met passende beeldspraak en dialogen. Daar zijn passages bij die ik met enige verwondering kan teruglezen, bijna alsof ze door een ander zijn geschreven. Bijvoorbeeld het hoofdstuk waarin de journaliste Karin Werkman met de nieuwe premier botst. Maar er zijn ook hoofdstukken die ik zo intensief heb geredigeerd, net zolang tot ik ze goed vond, dat ik daar juist een soort ambachtelijke tevredenheid bij voel. De actiescenes in het eerste deel van het boek horen daarbij.”
Je gebruikt voor de ‘zombies’ de omschrijving dodelingen, smoorders en mantelmensen. De eerste is duidelijk en de laatste uitgelegd. Hoe kom je bij smoorders?
“Typerend voor deze besmette gevallen is dat ze nog onbesmette mensen in een soort omarming vastklemmen, tot ze niet meer kunnen ademen. Vandaar.”
Wat heb je met blauwe overalls?
“Haha, geen idee. Ik ben me er niet van bewust dat ik zoveel blauwe overalls in mijn boek heb opgevoerd, maar blijkbaar zijn dat er meer dan gemiddeld.”
Wat vind je van het actuele Nederlandstalige aanbod aan fantastische boeken?
“Voor een echte liefhebber is er nooit genoeg, natuurlijk. Ik zou het geweldig vinden als er in Nederland of Vlaanderen een N.K. Jemisin opstaat om het genre op te schudden. Engelstalige schrijvers lees ik zelf in het Engels, maar ik krijg wel mee dat het hier steeds lastiger wordt om vertalingen van echt grote auteurs op een commerciële basis uit te blijven geven. Dat is een negatieve ontwikkeling, want je leert ook schrijven door veel te lezen. En daar heb je de beste voorbeelden bij nodig.”
Zien we de karakters in een volgend verhaal terug? Waar ben je momenteel mee bezig?
“De roman waar ik nu aan werk, is een thriller die zich afspeelt in het parallelle Nederland dat ook in Quarantaine voorkomt, maar dan iets eerder in de tijd. De hoofdpersonen zijn nieuw, maar ik sluit een cameo van bepaalde figuren uit Quarantaine niet uit.”
Dit is alweer de zevende editie van het ‘Junior Monsterboek’ van Kramat en voor mij een jaarlijks terugkerend feest waar ik al veel plezier aan heb beleefd. De zes voorgangers heb ik allemaal via de bibliotheek tot mij genomen, maar ik vond het tijd er eens een recensie aan te wijden en tot mijn verrassing en blijdschap kreeg ik een exemplaar toegestuurd. Je kunt niet meteen alles uit je handen laten vallen als zo’n boek binnenkomt. Je hebt verplichtingen tegenover eerder binnengekomen boeken. Die moeten natuurlijk eerst. Aan de ene kant was het een gelukkige (hoewel…) omstandigheid dat ik een aantal weken door ziekte was uitgeschakeld was, waardoor ik wel kon lezen, maar niet in staat was om recensies te schrijven. Dat stapelde enorm op natuurlijk en momenteel ben ik dus bezig de achterstand in te halen. Ik was er twaalf achter met schrijven en nu, na dit Junior Monsterboek, zijn het er nog vijf. Er begint dus een beetje schot in te komen.
Terug dus naar het boek. Deze zevende editie is de Halloween-editie en het is regel bij deze jaarlijkse bundel dat er een verhalenwedstrijd aan vasthangt waarbij jongeren van tussen de tien en zeventien jaar gruwelverhalen in mogen zenden. De winnaar wordt in het eerstvolgende Monsterboek geplaatst. Dit jaar is de wedstrijd gewonnen door de twaalfjarige Hanne Goorickx met ‘Verbond met de duivel’. Dat is nogal een prestatie, want vorig jaar was ze ook al de winnaar. Dat wordt dus een hele grote denk ik en waarschijnlijk kunnen we nog veel meer van haar verwachten. Verder zijn er verhalen van gerenommeerde griezelcoryfeeën als: Ronald Verheyen, Rob Baetens, Karel Smolders, Johan Deseyn, Nico de Braeckeleer, Bart Mertens, Marina Defauw, Tamara Geraeds, Tim Bergs & Kris van der Sande en niet te vergeten: Marie Uiterwijk. Nico de Braeckeleer schreef samen met zijn dochters Liese (14) en Lina (12) het verhaal ‘De Halloweenclown’. Het moet voor een vader geweldig aanvoelen dat de dochters in zijn voetsporen treden en misschien komen we later nog eens soloverhalen van beiden tegen. We zullen het zien.
Verder ga ik niet veel, of liever gezegd: niet heel erg veel vertellen over de verhalen. Het lijkt me veel leuker als jullie dat zelf doen en ik niet de lol ga verpesten door van alles te verklappen. Wat ik wel ga doen is een kleine cryptische omschrijving van elk verhaal geven. Dat maakt het misschien nog aantrekkelijker om deze bundel aan te schaffen en te verslinden. Johan Verheyen… nooit, maar dan ook nooit! Rob Baeten… is al voor de zevende keer in het Junior Monsterboek. Geen introductie nodig natuurlijk. Karel Smolders. Ook al voor de zevende keer. Maar… een rechtstreekse app naar de hel… Hoe ontkom je daaraan? Johan Deseyn… volwassen gruwel in een jongerenjasje. Familie de Braeckeleer… ouija, o ja gevaarlijk! Bart Mertens… gruwelijke tekeningen, gruwelijke Krimpkop. Marina Defauw… als je van rook bent… verwaai je dan ook? Tamara Geraeds…je vader is een gluiperd? Tom Bergs & Kris van der Sande… gulzigheid… niet alleen slecht voor je tanden. Marie Uiterwijk… als je naar een pompoen vernoemd bent! Hanne Goorickx… zijn dromen bedrog?
Met deze zevende bundel heb ik me weer prima vermaakt. Wat mij betreft mag Junior Monsterboek 8 weer doorkomen, maar ik vrees dat we er nog vele slapeloze nachten naar zullen moeten smachten.
Dit verhaal heeft een behoorlijke groot E.T.-gehalte. Deze eerste zin teruglezend besef ik ineens dat voor het publiek waar dit boek bestemd voor is, namelijk twaalfjarigen, E.T. helemaal geen bekende zal zijn. De film van Steven Spielberg en het boek naar de film van Kotzwinkle stammen al weer uit 1982. Als je nu twaalf jaar oud bent, dan ben je geboren in 2007 en was het bij je geboorte al vijfentwintig jaar geleden dat de film een wereldwijde hit was. Een complete generatie zit er dus tussen de liefhebbers van toen en de twaalfjarigen van nu. Ik ga er wel van uit dat er een aantal tussen zitten die de film wel gezien zullen hebben, maar het gros waarschijnlijk niet en dat voelt waarschijnlijk toch als een gemis. Niet voor de kinderen natuurlijk, maar voor mij voelt dat wel zo aan. Misschien… als jouw twaalfjarige dit een heel leuk boek vindt, is het een goed idee eens op zoek te gaan naar de film. Als je nog in het bezit bent van een DVD-speler, dan is er vast wel ergens in een kringloop een exemplaar op de kop te tikken voor een prikkie en anders is ie waarschijnlijk best wel bij een Netflix of vergelijkbaar te vinden.
Waar gaat het verhaal over? Wel… op een hete zomeravond in 2003 ziet de 12-jarige Ben Sickafoose een geheimzinnig licht uit de hemel komen. Dat zal zijn en het leven van zijn vriendin Lindsay voor altijd veranderen. Het helder wit-felle licht over Solsbury Hill en de velden van boer Ortiz, waar de grote witte windmolens stonden, bereikte Blue Ridge Forest om vervolgens achter de toppen van de naaldbomen te verdwijnen. Wat was het? Een UFO, een meteoor, een vuurbal? Het kan allemaal.
Lindsay woont in het laatste huis van dezelfde straat als Ben. Een paar jaar geleden kreeg haar vader een baan aangeboden en verhuisden Lindsay en haar familie van de oostkust naar Bens kleine dorpje. Ben en Lindsay werden meteen vrienden. Maar alles veranderde toen de vader van Lindsay zijn baan verloor en aan het drinken sloeg. Haar moeder sappelde met drie baantjes om de kost te verdienen voor het gezin en kwam om het leven toen ze na een werkdag van achttien uur overstak zonder uit te kijken en door een grote vrachtauto werd aangereden. Ze was op slag dood. Lindsay en Ben gaan samen op onderzoek uit en stuiten op een wezentje dat over onvermoede krachten beschikt. Het is het begin van allerlei avonturen met, zoals ik al eerder meldde, een zeer hoog E.T.-gehalte. Leuk verhaal dat zeer vlot wegleest, niet in de laatste plaats door de vrij grote regelafstand. Het vrij lieve verhaal krijgt op een gegeven moment toch nog wel een scherp randje, waarbij kindermishandeling (en misschien ook nog wel erger) om de hoek komt kijken. Dat geeft het verhaal meer diepgang, wat ik niet verwachtte. Dat maakt het ook wel een aanrader.
Jesse Stael werd geboren in 1988 in Zutphen en verhuisde op elfjarige leeftijd naar Italië. De hete zomers aan het Lago Maggiore inspireerden hem tot het schrijven van Lux. In de Zutphense Koerier zegt Jesse: “Ik ben nu zelf vader van een prachtige zoon en ik ben me maar al te goed gaan realiseren dat de wereld van kinderen en tieners niet zo veilig is als we onszelf soms doen geloven. Er is een hele andere wereld waar wij als volwassenen niks of weinig vanaf weten. Soms is die wereld beangstigend en intimiderend en heb je elkaar hard nodig om je er doorheen te slaan.”
Dit gegeven komt heel erg mooi terug in het verhaal van Ben en Lindsay.
Jack Vance – Spelevaren op Grote Planeet (SF) – 198p.
(Showboat World – Space Stories, Pyramid Books, New York (1975))
Spatterlight, Amstelveen (2019) € 14,71
Het Verzameld Werk van Jack Vance 5
Vertaling: Pon Ruiter (herzien)
Omslag: Howard Kistler/Marcel Laverdet
Kaart: Christopher Wood
(Verkrijgbaar via Amazon.de)
Mijn lijst met ‘Nog te lezen’ boeken is mijlenlang en bestaat voor een groot gedeelte uit Engelstalige titels, waarvan mijn hoop dat ze ooit nog eens vertaald gaan worden, tot nul gereduceerd is. Dan heb ik het bijvoorbeeld over de boeken van Jack McDevitt, Alaistair Reynolds, Peter F. Hamilton en ga zo maar door. Ik hoor u al zeggen: nou… dan lees je ze gewoon toch in het Engels. Ha… ja, als het zo simpel was. Sommige schrijvers zijn redelijk makkelijk te lezen in het Engels zoals Orson Scott Card en Allan Steele (Coyote), maar ik ben meermalen jammerlijk gestrand bij Alastair Reynolds. Dat komt doordat, ik geef het ruiterlijk toe, ik te beroerd (lees lui) was om bepaalde begrippen op te zoeken en dan vastliep omdat ik op een gegeven moment geen flauw idee meer had waar het over ging. Ik heb dik veertig jaar bij een Amerikaans bedrijf als systeembeheerder gewerkt waar de voertaal Engels was. Handleidingen en communicatie waren allemaal in het Engels, dus ik kan me aardig redden. Maar technisch Engels is toch heel wat anders dan het lezen van Engelse romans. Het lezen ging ook maar op de helft van de snelheid dan in het Nederlands, dus heb ik me uiteindelijk maar neergelegd bij het feit dat ik er waarschijnlijk nooit genoeg geduld voor op zou kunnen brengen. Dat brengt ons dan op de lijst ‘Nog eens te lezen’ boeken. Deze bestaat uiteraard uit enkel en alleen Nederlandstalige titels en overtreft in lengte die van ‘Nog te lezen’. Wat staat daar allemaal op: alles van Asimov, Aldiss, Vinge, Eric Frank Russell, Simak, Sheckley, Harrison en ga zo ook maar nog even door. Die heb ik allemaal in de kast staan, maar daar komt het nu niet van. Recenseren houdt me meer dan bezig en zodoende kom je dus nergens anders meer aan toe.
Ik mag me dus gelukkig prijzen dat Spatterlight alles van Jack Vance (die dus ook op mijn ‘Nog eens te lezen’ lijstje staan) opnieuw aan het uitgeven is, zodat ik ze via de recensieboeken weer tot mij kan nemen.
Zo ook ‘Spelevaren op Grote Planeet’. Ik las dat voor het eerst in de uitgave van Scala uit 1976 en heb het daarna nog verschillende malen verslonden, waarna het daarna zeker een jaar of dertig uit het zicht raakte. Tot nu toe. En weer raakte ik in vervoering. Ik wist nog hoe het afliep, althans hoe de wedstrijd in Mornune verliep en afliep, wat al een giller was. Maar de reis ernaartoe, met de streken van Appolon Zamp en de poets en wederpoets van Garth Ashgale, waarbij ze elkaar de wind uit de zeilen namen, letterlijk en figuurlijk, waren meesterlijk en leiden onverandert weer tot een steelse grinnik en gesis van verbazing mijnerzijds. Openlijk waren beide heren beleefd tegen elkaar, dronken samen het een en ander en keuvelden wat, maar uit elkaars zicht probeerden ze elkaar het leven zuur te maken en het optreden met hun circusboten te beletten of in ieder geval te verstoren. En daar gingen ze ver in… heel erg ver.
Langs de oevers van de rivier de Vissel, waarlangs de circusboten heen en weer varen, wonen zoveel verschillende volken in evenveel verschillende dorpen en stadjes. Het lijkt haast te veel. In de rivierindex staan hun eigenaardigheden beschreven en aan de hand daarvan maakte Apollon Zamp de afweging aan te leggen, of niet, en paste hun voorstelling daarop aan. Hij is onderweg naar voornoemd Mornune op uitnodiging van koning Waldemar voor deelname aan het Grote Festival. Het wordt een lange en enerverende reis.
Jack Vance heeft met ‘Spelevaren op Grote Planeet’ een boek geschreven dat bol staat van de amusante gebeurtenissen. Jammer dat hij maar twee boeken gesitueerd heeft op Grote Planeet. Ik weet niet of er nog korte verhalen zijn die op Grote Planeet gesitueerd zijn, maar ik denk het niet. Het was in ieder geval een uitstekende plek om zijn ongebreidelde fantasie op te kunnen botvieren. ‘Spelevaren op Grote Planeet’, doen!!! Het is Genieten. Inderdaad… met een grote G.
De Spooktoren – Kier Graff (JSP)
Van Holkema & Warendorf, Houten (2018)
255 pagina’s; prijs 14,99
Oorspr.: The Phantom Tower (G.P. Putnam’s Sons (2018))
Vertaling: Esther Ottens
Omslag: Caren Limpens
Als ik in de toekomst van verschijnland reis, zie ik duizenden titels voorbijkomen. Hoe onderscheid je dan de fantastische lectuur van de andere fictie? Dat is niet altijd even gemakkelijk. Meestal staat er wel een korte omschrijving waar je dan soms wel iets mee kan, maar soms ook weer helemaal niets. Dan ben je verplicht verder te zoeken en kom je nogal eens in het buitenland terecht. Een van mijn vaste sites die ik dan bezoek voor meer informatie is www.fantasticfiction.com. Hier is heel erg veel info te vinden over Engelstalige auteurs en boeken. Aangezien die soms wel heel erg ver vooruit zijn ten opzichte van ons qua uitgeven, vind ik daar nogal wat informatie dat me helpt in het besluiten of iets fantastisch is of niet.
In het geval van ‘De spooktoren’ was dat helemaal niet nodig. Samen met de korte omschrijving had ik al heel snel besloten dat dit boek fantastisch was en had het een vreemde aantrekkingskracht op me. Het komt een heel enkele keer voor dat een boek niet is wat je ervan verwachtte, maar daar was hier geen sprake van. Het verhaal pakte me vanaf bladzijde een.
Waar gaat het over? Malachy en Colm zijn tweelingbroers van twaalf jaar oud en verhuizen van Dallas naar Chicago om ter gaan wonen in Woontoren Brunhilde, een statig gebouw uit 1930. Hun vader is twee jaar eerder gestorven en hun moeder besloot om te verhuizen zonder met de broers te overleggen. Het was gewoon een mededeling op een dag. Ze had ander werk gevonden in Chicago en half augustus zouden ze vertrekken. Colm praat nog steeds met zijn vader, weliswaar in zijn hoofd waarbij hij zelf de antwoorden verzint op de vragen die hij stelt. Hij is bang te vergeten hoe zijn stem klonk. Met een auto volgeladen met spullen en tweelingbroers die elkaars armen bont en blauw stompen tijdens de reis, komen ze uiteindelijk tegen de avond aan bij hun nieuwe thuis. De lift in het gebouw van zeventien verdiepingen heeft geen knopje dertien. Er is dus geen dertiende verdieping. Maar direct na een rit met de lift beseft Colm dat hij een knopje dertien gezien heeft, maar als hij terugrent en de lift opnieuw oproept is knopje dertien weer weg. Een bejaarde buurvrouw (prinses Veronica Margareta van Syldavië) waarschuwt de tweeling dat je tussen de middag maar beter niet in gebouw kan rondlopen, zonder te zeggen waarom. Als op een dag knopje dertien in de lift weer verschijnt, nemen de jongens de kans te baat en drukken op het knopje voor de dertiende verdieping. Daar aangekomen lijkt het halletje precies op het halletje van etage veertien, waar zij wonen, maar ergens is het anders, het voelt ook anders. De vogels op de ingelijste tekeningen aan de muur lijken telkens anders te zitten ook al zien ze ze niet bewegen. Mal en Colm maken dat ze wegkomen, maar het kwaad is geschied. Nieuwsgierigheid valt niet te bedwingen. De toren van de dertiende verdieping lijkt een andere toren te zijn die vastgeroest zit in de tijd. Het zit vol met vroegere bewoners, dood, levend, of iets daartussen in.
Ik heb me prima vermaakt met dit verhaal en, hoewel het een afgerond verhaal is, hoop ik, tegen beter weten in, nog steeds dat er ooit een vervolg op komt. Net nog even gekeken op Fantastic Fiction, maar nee… geen sprake van. Maar… je weet het tenslotte maar nooit. Absoluut een leuke en spannende aanrader voor twaalf- tot veertienjarigen, maar stiekem ook nog wel heel erg leuk voor een zestiger.
Het online magazine 2.3.74 van Uitgeverij Lebowski verscheen vorig jaar voor het eerst. Inmiddels is er een derde nummer vol ‘grounded SF’ verschenen, met Engelstalige verhalen van Joost Devriesere, Roderick Leeuwenhart, Simone Atangana Bekono, Bertram Koeleman en Rob van Essen.