Uit de oude doos – HSF (2018/X)

Onze vereniging bestaat al meer dan een half eeuw. Met dank aan een aantal leden zijn veel foto’s van de beginjaren gedigitaliseerd. Hier een selectie die laat zien dat we al heel lang van een feestje houden. Veel NCSF-leden waren aanwezig bij zowel Worldcon 28 (1970, Heicon, Heidelberg, Duitsland) als bij de allereerste Eurocon (1972, Trieste, Italië).

Op de website zijn al meer historische foto’s te vinden en worden er wekelijks nieuwe geplaatst in geschiedenisberichten. Gezien de grootte van het archief, en het feit dat er nog steeds foto’s gemaakt worden bij evenementen, blijft dit vermoedelijk eindeloos doorgaan!

Foto 1: Eurocon 1 gasten.

Foto 2: Thomas Mielke, Annemarie van Ewyck en Leo Kindt.

Foto 3: Paul van Oven, Peter Coene, Frits Ferwerda.

Foto 4: Cosplay op de Worldcon van 1970.

Foto’s van Leo Kindt en Peter Coene.

Eerder verschenen in het proefnummer van HSF (2018/X).

What happened to Monday – HSF (2018/X)

Regie: Tommy Wirkola – Speelduur: 123 minuten – Jaar: 2017

In deze dystopische film speelt Noomi Rapace de rol van een eeneiige zevenling. In het jaar 2073 is overbevolking zo’n groot probleem geworden dat in Groot-Brittannië een eenkindbeleid is ingevoerd. Iedereen die meer dan één kind gekregen heeft, of gaat krijgen, krijgt te maken met het Child Allocation Bureau. Het officiële verhaal van de overheid is dat de kinderen daar ingevroren worden zodat ze in de toekomst, als alle problemen zijn opgelost, weer ontdooid kunnen worden. Wanneer Karen Settman sterft tijdens de geboorte van haar eeneiige zevenling besluit opa Settman de meisjes te behoeden voor het invriezen. Hij laat ze in het geheim opgroeien in zijn zolderappartement en geeft elk van de meisjes een andere naam naar de dag van de week. De meisjes mogen vervolgens alleen naar buiten op de dag van de week waar zij naar vernoemd zijn. Binnen in het appartement mogen zij hun eigen identiteit ontwikkelen, buiten vormen zij met zijn zevenen samen één vrouw, Karen Settman (genoemd naar hun moeder). Het verhaal van de film begint echt als Monday op maandag aan het einde van de dag niet meer thuiskomt. Wat is er met haar gebeurd en wat betekent dit voor de overgebleven zes zussen?

Natuurlijk is dit niet de eerste film die met deze thematiek speelt. Een van de eerste sciencefictionklassiekers die ik gezien heb is Soylent Green. Ook in deze film komt een dystopisch toekomstbeeld naar voren waarbij overbevolking een belangrijke rol speelt. Waar Soylent Green uitgebreid aandacht besteedt aan wereldbouw, is dit in deze film niet het geval. Er worden een hoop losse ideeën geïntroduceerd waar vervolgens weinig tot niks mee gedaan wordt. Een voorbeeld hiervan is het idee dat er veel meer meerlingen geboren worden doordat er genetisch gemanipuleerd voedsel gegeten wordt. Dit voedsel is toegelaten omdat anders niet meer iedereen te eten heeft. Dit maakt het eenkindbeleid dus nog erger omdat niet alleen broertjes en zusjes ingevroren worden, maar ouders ook moeten kiezen uit de baby’s van hun pasgeboren meerling. Met dit hele, hartverscheurende, idee wordt verder niks gedaan. Het overbevolkte Londen is een aantal keer mooi in beeld, maar is niets meer dan achtergronddecor. Het merendeel van de film speelt zich af in het appartement of in kantoorgebouwen. Deze zien er nog steeds uit alsof het 2017 is. Ook qua kledingstijl lijkt er in de toekomst weinig veranderd, hoewel het natuurlijk zo kan zijn dat het verleden weer hip geworden is.

Mijn belangrijkste kritiek op deze film is echter de flinterdunne plot. Acties van de karakters lijken niet echt doordacht en de motivatie voor de acties komt slecht uit de verf. Hierdoor blijft de conclusie van de film onbevredigend. Er wordt een groot probleem geschetst rond overbevolking waar uit alle macht wat aan gedaan moet worden. Tegen het einde van de film lijkt vergeten te zijn hoe groot dit probleem is. Dit is zo’n film waarbij het idee beter klinkt dan de uitvoering uiteindelijk is. Ik adviseer daarom om deze links te laten liggen en gewoon Soylent Green nog een keer te kijken. 

Deze recensie, door Marlies Scholte Hoeksema, is eerder verschenen in het proefnummer van HSF (2018/X).

Star Trek Discovery – HSF (2018/X)

To boldly go where 5 series and 13 movies have gone before – Marlies Scholte Hoeksema

Op 24 september 2017 was het dan na jaren wachten eindelijk zover: de eerste twee afleveringen van de zesde Star Trek-serie gingen in première op CBS. Een dag later konden wij in Nederland via Netflix ook meegenieten.

‘The Vulcan Hello’ en ‘Battle of the Binary Stars’ brengen ons een nieuwe versie van een bekend universum. De afleveringen introduceren een nieuwe bemanning, een nieuwe captain die het einde van de tweede aflevering niet haalt en het hoofdkarakter Michael Burnham. Vernieuwend is dat de hoofdrol niet bij de captain ligt maar bij de first officer, die aan het einde van de tweede aflevering niet alsnog een promotie krijgt maar in de gevangenis eindigt. De serie bestaat uit 15 afleveringen. Dat is minder dan wij gewend zijn van eerdere Star Trek-series. Het seizoen is gesplitst in twee delen met de negende aflevering, ‘Into the Forest I Go’ als effectieve cliffhanger. Inmiddels zijn alle afleveringen van het eerste seizoen beschikbaar via Netflix.

Het verhaal van de serie speelt vlak voor The Original Series. Dat betekent voor de echte fan even slikken. Spock blijkt bijvoorbeeld opeens een menselijke zus te hebben waar we het bestaan nu pas van ontdekken. Voor de nieuwe kijkers zal dat allemaal weinig uitmaken. De serie is geweldig op het gebied van cinematografie en special effects. De stijl is een mengeling van een zwaar opgepoetste versie van The Original Series, de nieuwe J.J. Abrams-stijl films en Star Wars. Dat werkt soms goed. Het nieuwe schip ziet er zeer gelikt uit. Soms werkt het helemaal niet, bijvoorbeeld bij het, naar mijn mening, verschrikkelijke uiterlijk van de nieuwe Klingons.

De belangrijkste kritiek is de onevenwichtige, en elkaar tegensprekende, verhaallijnen. Er zijn tijdens de productie van de serie veel problemen geweest en dat is helaas te merken. Pas in de tweede helft van de serie lijkt iedereen echt op elkaar ingespeeld te raken. Over de verhaallijn zelf zal ik verder niks meer zeggen voor diegenen die nog moeten kijken. Wel is het jammer dat, ondanks het feit dat deze serie vol acties met echte consequenties zit (iets waar Star Trek nooit zo van hield), dat geen echte impact op de karakters, en de kijkers, lijkt te hebben. Gelukkig komt er een tweede seizoen waarin dit goed gemaakt kan worden.

Concluderend: een aardige poging om Star Trek nieuw leven in te blazen. Net als eerdere Star Trek-series is het meer Science Fantasy dan Science Fiction en de verhaallijnen moeten consequenter worden. Als je nog niet gekeken hebt is er in ieder geval één reden om het wel te doen: het karakter Saru. Weer eens een echte alien. Alleen jammer dat het een nieuw ras is waar we nog niet eerder van gehoord hadden. Misschien ontdekken we volgend seizoen waarom dat is. 

Eerder verschenen in het proefnummer van HSF (2018/X).

De vijfde druk – HSF (2018/X)

Verdwaald tussen sterren – Ad Oosterling

Het werk van menig meester-sciencefictionschrijver is wel een aantal keer herdrukt. Zo ook het boek ‘Verdwaald tussen sterren’ van Robert Heinlein. Wat heruitgaven naar mijn bescheiden mening extra bijzonder maakt, zijn onder meer de nieuwe omslagen die gebruikt worden. Uitgeverijen maken op dat moment ook melding welke druk deze uitvoering is. Dat gaat soms fout, zoals bij dit boek. In 1980 is er een hardcoveruitvoering verschenen in de reeks Meesters van de SF (in die reeks was dit het eerste boek) die als vijfde druk werd benoemd. Er is echter ook een softcover uitgave verschenen in 1984, die eveneens als vijfde druk aangeduid wordt. Dat is dus niet correct. Dit soort ‘foutjes’ kom je alleen tegen als je de verschillende uitvoeringen spaart. En corrigeer je dan de gemelde druk in het collectieoverzicht of niet? Ik heb de gegevens uit het boek overgenomen en een opmerking gemaakt. Bij anderen zie ik weer de correcte druk in de lijst staan. Toch is het lastig als uitgeverijen de tel kwijt zijn en incorrecte drukmeldingen maken. De vraag blijft of ze dit bij het uitgeven gezien hebben en een errata hebben toegevoegd of dat ze het hebben laten gaan. Kleine kans dat dit wordt opgemerkt, behalve door bibliotheken en Pietjes Precies.

Eerder verschenen in het proefnummer van HSF (2018/X).

Wookies en konijnenoren – HSF (2018/X)

Star Wars vinden in Final Fantasy – Eddie A. van Dijk

De eerste Star Wars-trilogie heeft iets bijzonders. De combinatie van visie, talent maar zeker ook de beperkingen op het budget en special effects hebben geleid tot meer dan de som der delen. De films hebben een bepaalde sfeer die sindsdien herhaaldelijk is geprobeerd te herhalen, met gemengde resultaten.

Een van de aspecten die Star Wars maakt wat het is, is dat het vrijwel geen SF meer te noemen is. Het leent heel veel van het fantasygenre, van de ‘Hero’s Journey’ tot magie en magische zwaarden, al zijn die voorzien van een flinterdun laagje SF. Eigenlijk het enige aspect dat nog SF te noemen is de vormgeving: de planeten, de wapens, de buitenaardse wezens en de ruimteschepen. Noem het Science Fantasy, noem het toekomstgerichte fantasy, het feit blijft dat Star Wars zich als geen ander bevindt op dat grensgebied tussen fantasy en sciencefiction.

Alhoewel, als geen ander? De gedachte aan Final Fantasy komt bij mij op. Deze Japanse computerspelreeks is begonnen als Dungeons & Dragons-achtige fantasy. De serie is echter geen opeenvolging van verhalen in dezelfde wereld. Het is het best te omschrijven als een iteratieve anthologie waarbij ieder deel in de hoofdreeks elementen overneemt van de vorige delen. In de afgelopen dertig jaar (deel één van de serie kwam uit in 1987) heeft deze aanpak de serie in een volstrekt eigen richting gestuurd. Het duurde dan ook niet lang voordat SF-concepten hun intrede deden. Tegen de tijd dat Final Fantasy VII verscheen (in 1997) werden er lustig elementen uit contemporaine SF opgenomen in het verhaal en de wereld. Final Fantasy begon zich steeds meer te begeven in hetzelfde schemergebied tussen fantasy en sciencefiction als waar Star Wars al was. Zodoende komen we in 2006 aan bij Final Fantasy XII, waarvan in 2017 een gemoderniseerde versie uitgegeven is onder de titel Final Fantasy XII: The Zodiac Age. Dat is tevens de versie die ik gespeeld heb.

Final Fantasy XII is niets anders dan een Star Wars-pastiche. Het plot van het spel alleen al maakt dit duidelijk. Het in een woestijn gelegen koninkrijk Dalmasca is enkele jaren geleden veroverd door het keizerrijk van Archadia. Het straatschoffie Vaan raakt betrokken bij de opstand tegen het keizerrijk. Samen met zijn beste vriendin Penello, en de luchtpiraten Balthier en copiloot Fran, moet hij zien te voorkomen dat het keizerrijk een nieuw superwapen in handen krijgt. Uiteraard moet onderweg de prinses van Dalmasca, Ashe, gered worden uit een luchtfregat van het keizerrijk, de hulp gezocht worden van een mystieke wijsgeer in een afgelegen tempel en uiteindelijk het superwapen, het gigantische luchtfort Bahamut, gestopt worden. Ook probeert het spel het ‘Luke, I am your father’-moment van The Empire Strikes Back na te bootsen. Zo blijkt Balthier de zoon van de gestoorde hoofdwetenschapper van het keizerrijk te zijn en de linkerhand van de keizer, de tweelingbroer van Bash, de onteerde generaal die zich bij het verzet voegt. Geen van die openbaringen kan op tegen het iconische Star Wars-moment, maar de intentie is overduidelijk.

Dat het spel veel leent van het plot van de oorspronkelijke drie Star Wars-films helpt in het creëren van dat Star Wars-gevoel, maar het gaat verder dan dat. Final Fantasy XII maakt doelbewust gebruik van een aantal ingrediënten die de Star Wars-formule zo uniek maken.

Ten eerste is er de kosmopolische sfeer. De Mos Eisley Cantina scène uit A New Hope, een iconische scene die wat mij betreft dit aspect van Star Wars verbeeldt. De Cantina is een verzamelplek voor de kleurrijke criminele elementen van Mos Eisley. Naast mensen zien we hier ook niet-menselijke wezens in een grote verscheidenheid aan vormen wat als de normaalste zaak van de wereld wordt beschouwd. Als je in Final Fantasy XII door de straten van Dalmasca loopt tussen de lompe gehoornde Seeq, de slungelige Bangaa met hun vier oren en de muisachtige Moogles, heb je datzelfde gevoel. Wat hieraan opvalt is dat er dus niet eens zoveel soorten wezens rond hoeven te lopen om dat aspect van de Star Wars-formule te vatten. Het gaat er vooral om dat ze anders zijn, duidelijk niet-menselijk van vorm. En niet de in fantasy standaard elven en dwergen, noch de ‘bumpy-forehead’ aliens van series zoals Star Trek.

Ook van belang is dat je ziet dat er geleefd wordt. In Star Wars is niet ieder ruimteschip een glimmende raket in perfecte staat. De straten zijn niet schoon. Het mag, nee, moet allemaal tekenen van verval tonen, van gebruik en herhaaldelijke reparaties. Er mag graffiti op de muren staan en stof opgehoopt liggen in de hoeken. Ook dat weet Final Fantasy XII goed te pakken. Zelfs de hoofdstad van Archadia, met zijn wolkenkrabbers en vliegende wagens (een beeld dat sterk doet denken aan Coruscant) komt geleefd over. Dit wordt voor een groot deel bewerkstelligd door de schilderachtige texturen die gebruikt worden. Het bereikt dus een Star Wars-achtig effect op een geheel eigen manier. Deze sfeer staat weer in contrast met de glimmende oppervlakten van de schepen van het keizerrijk in zowel Star Wars als Final Fantasy XII.

Uiteraard is de muziek ook van groot belang. Ik ben persoonlijk van mening dat die unieke sfeer van Star Wars voor minstens vijftig procent voortkomt uit de muziek van John Williams. Een van mijn grootste angsten is dan ook dat met het wegvallen van Williams (die immers al ver in de 80 is) het onmogelijk zal zijn om die Star Wars-sfeer te hervatten. De muziek van Final Fantasy XII biedt hoop, zeker als we luisteren naar de nieuwe orkestrale versie van The Zodiac Age. Niet dat het een directe kopie is van de muziek van Williams. Final Fantasy heeft met de jaren een eigen muzikale traditie opgebouwd die ook in ere gehouden moet worden. Maar zo nu en dan lijkt er een echo van Williams’ composities door te schemeren. Een ritme hier, een fragment van een melodie daar. En dat is genoeg om toch die Star Wars-sfeer over te brengen.

Een Star Wars-verhaal is niet compleet zonder gevechten tussen honderden schepen: X-Wings en TIE-Fighters die rondom grote fregatten de strijd aangaan. In het luchtruim boven Ivalice, de wereld van Final Fantasy XII, vindt meerdere malen dergelijke schouwspelen plaats met door magie gedreven luchtschepen in plaats van door ion-motoren voortgestuwde ruimteschepen. Het is denk ik de aanwezigheid van luchtschepen in vele Final Fantasy spellen die het mogelijk maakte voor de makers om te denken over het maken een Star Wars-pastiche in deze reeks.

Een ander aspect die Final Fantasy XII en Star Wars gemeen hebben, is een mate van Oriëntalisme. Dat wil zeggen: beide gebruiken het in het westen ontwikkeld, grotendeels fictief beeld van het Midden-Oosten dat weinig van doen heeft met de werkelijkheid, om een mate van exotisme te bewerkstelligen. De bekende scene met Leia in handen van Jabba the Hut in The Return of the Jedi is een mooi voorbeeld hiervan. Maar het creëert vanaf de eerste film al een groot deel van de sfeer van Tatooine. Het is niet anders in Ivalice. Final Fantasy XII is hier zelfs wat opzichtiger in dan in Star Wars. Het gebruiken van een dergelijk verdraaid beeld van culturen is uiteraard niet geheel onproblematisch, maar we kunnen niet ontkennen dat het een deel is van de Star Wars-formule.

Door deze elementen doelbewust samen te voegen weet Final Fantasy XII een herkenbare en effectieve Star Wars-pastiche neer te zetten. En het weet dit te doen terwijl het ook duidelijk herkenbaar een Final Fantasy spel blijft. Je hebt nog altijd de magische kristallen die een belangrijk deel van het plot zijn, er zijn nog steeds de Moogles en de Chocobos, dezelfde net-iets-te-overdreven vormgeving van de omgevingen en personages. En het is nog steeds, zonder enige twijfel, een second world fantasy wereld. Dus dat is wat Final Fantasy XII ons leert, dat de scheidslijn tussen SF en fantasy in de regionen van de Science Fantasy waar Star Wars en Final Fantasy zich begeven, flinterdun is. Als Final Fantasy ooit het luchtruim verruild voor de sterren dan zal de grens tussen SF en fantasy definitief doorbroken zijn. En er kan beargumenteerd worden dat Final Fantasy met de film The Spirits Within uit 2001 die stap reeds genomen heeft, alhoewel veel Final Fantasy-fans die film maar al te graag willen vergeten.

Waarom de Chewbacca-rol, de copiloot van de smokkelaar/luchtpiraat, vervuld wordt door een halfnaakte vrouw met konijnenoren genaamd Fran, daar kan ik geen antwoord op geven, behalve dat het toch een Japans spel blijft.

Eerder verschenen in het proefnummer van HSF (2018/X).

Gravwell – bordspel – HSF (2018/X)

Escape from the 9th dimension

Gravwell is een bordspel waarin je met je ruimteschip moet zien te ontsnappen aan een zwart gat. Het heeft een bijzonder leuk thema, mooie aankleding en een zeer origineel spelprincipe. Een spel voor twee tot vier spelers, waar je afhankelijk van geluk en ervaring, ongeveer een half uur mee bezig bent.

Er worden zes rondes gespeeld. Elke ronde bestaat uit een verdelingsbeurt voor brandstofkaarten, gevolgd door zes actiebeurten waarin deze kaarten opgebruikt worden. Bij elke actiebeurt selecteren de spelers een van de brandstofkaarten van deze ronde. Het aantal kaarten per speler en ronde hangt af van het aantal spelers, maar er wordt altijd een brandstofkaart per actiebeurt gelijktijdig gekozen en uitgespeeld door alle spelers.

Er zijn drie soorten brandstofkaarten: aantrekkaarten waarbij je alle andere schepen naar je toe laat bewegen, afweerkaarten met het tegenovergestelde effect en de in ruime hoeveelheid voorhanden standaard brandstofkaarten waarmee je alleen jezelf beïnvloedt en laat aantrekken door het dichtstbijzijnde schip (van een andere speler of een van de twee scheepswrakken).

Dit kan dus behoorlijk slecht uitpakken als je tegenstanders iets anders kiezen dan waar je op gerekend had. Gelukkig heeft elk speler een noodknopkaart, voor het geval je liever blijft staan. Dit mag uiteraard maar een keer per ronde en dus per zes actiebeurten.

Je moet daarom wel goed bedenken of het echt zo erg is of dat het met de kaarten die je hebt, op de langere termijn, toch nog goed kan uitpakken. Je hebt met Gravwell namelijk nooit echt verloren of gewonnen tot het spel afgelopen is (als iemand de warpgate invliegt of als de rondes op zijn). Je kan zomaar meer dan twintig stappen vooruit gaan in een ronde, of juist weer bij het zwarte gat belanden terwijl je al bijna bij de warpgate was. Het is dus net welke kaarten je tegenstanders spelen en hoe deze combineren met de kaart die je gekozen hebt. Elke actiebeurt weer.

Bij het verdelen van de brandstofkaarten aan het begin van elke ronde wordt er om de beurt gekozen uit stapels met een open kaart en met een gedekte kaart. De helft van je kaarten is dus bekend bij de andere spelers, als ze tenminste opletten. Net als het onthouden van de gepakte open kaarten is het inschatten van de acties van je tegenstanders dus een belangrijk spelelement. Afhankelijk van het gezelschap kan een beetje bluffen het spel nog onvoorspelbaarder maken. Je kan je tegenstanders proberen in te schatten, hun strategie bestuderen, of je kan telkens weer een gok wagen. Dat is een van de leuke aspecten van dit spel: je mag het gewoon op je eigen manier spelen. Als je het principe boeiend vindt is het een leuk spel, hoe je het ook speelt.

Het is een verraderlijk simpel te leren spel met een erg complexe kansdynamiek waar ik persoonlijk niet genoeg van krijg. En ja, ruimteschepen zijn natuurlijk altijd een pluspunt.

Gravwell is in 2014 uitgebracht door Renegade Games Studio (tweede editie).

Deze recensie, door Alice Jouanno, is eerder verschenen in het proefnummer van HSF (2018/X).

Hoe de Franse SF geen SF is – HSF (2018/X)

Een soort van korte impressie van Franstalige SF in Frankrijk – Alice Jouanno

Oorspronkelijk kom ik uit Frankrijk. Met oorspronkelijk bedoel ik dat ik tien jaar geleden Nederland vaag op een kaart van Europa aan kon wijzen. Het was dat land boven België, met Amsterdam en de stad met verschillende namen (Den Haag dus). Naar Leeuwarden, waar ik nu woon, of Utrecht waar ik eerst gewoond heb, had je niet hoeven vragen.

Ik kwam voor het eerst naar Nederland met het vliegtuig vanuit het Zuid-Franse Toulouse, waar ik 19 jaar daarvoor geboren was. Toen ik eenmaal wist dat we boven Nederland vlogen, was mijn eerste commentaar dus begrijpelijk: ‘wat zijn de veldgrenzen recht’ en ‘wat veel sloten’. Dit zeg ik niet alleen zodat jullie mij de door de redactie goedgekeurde gallicismen en anglicismen niet kwalijk nemen, maar ook omdat het uiterst relevant is voor mijn ervaring met, en opvattingen over, sciencefiction.

Iedereen heeft zijn eigen unieke ervaring met sciencefiction in het algemeen en het ontdekken ervan in het bijzonder. Het is maar net welk boek je als eerste las, welke film je als eerste zag, welk spel je als eerst speelde en wat daarop volgde. Uiteraard heeft de taal (of talen) waarin je op dat moment leest invloed op welk materiaal voor jou beschikbaar is. Bij mijn onderzoek voor dit artikel (“schrijf iets over SF in Frankrijk”) viel me echter iets anders op.

De taal waarin je leest beïnvloedt niet alleen welk materiaal je onder ogen krijgt, maar ook je begrip van het genre in zijn geheel. Dit komt niet alleen door de thematiek die altijd cultureel beïnvloed is, maar ook door de nuances van taal en door de categorisering van verhalen. Zo ontdekte ik onder andere dat de grenzen tussen SF en andere genres niet alleen persoonlijk zijn.

Misschien komt dit voor jullie niet als een verrassing. Voor ik erover ging schrijven had zo’n constatering mij ook niet verbaasd. Als vertaalster en taalfanaat weet ik als geen ander hoe cultuur en taal met elkaar verbonden zijn. Toch ontdekte ik dat het bij SF veel dieper gaat dan dat ik zelf in eerst instantie dacht.

Als ik probeer een lijst te maken van de voor mij belangrijke Franse SF-verhalen, loop ik tegen een probleem aan dat niets met geheugen te maken heeft. Wel met iets dat wellicht een groot deel van de aantrekkingskracht van ons genre is je kan er namelijk niet over schrijven zonder eerst de vraag te stellen: ‘Wat is sciencefiction eigenlijk?’.

Iedereen heeft een beeld bij de term sciencefiction, maar tegelijk heeft iedereen een fundamenteel persoonlijke opvatting van wat het is. Dit maakt SF aan de ene kant een duidelijk omkaderd genre dat iedereen kent en zijn er aan de andere kant zoveel meningen over als er lezers en schrijvers zijn. Toch zijn er cultureel en taalkundig bepaalde trends te vinden.

 

FANTASTIQUE

Of een verhaal het stempel sciencefiction verdient hangt af van een aantal kernbegrippen. Het meest fundamentele is het ‘wat als’ element. SF is bovenal speculatie. SF wordt ook regelmatig aangeduid als speculatieve fictie in plaats van sciencefiction. Of zijn sciencefiction en speculatieve fictie twee verschillende maar overlappende betekenissen van SF? Ook hiervoor geldt: het is net wat je eigen opvattingen zijn. Of deze speculatie over het verleden of de toekomst gaat, doet er vaak niet toe. Het kan dus een voorspelling zijn, maar ook een verhaal waar de irrelevantie van tijd een kernbegrip is (de Thessaly-trilogie van Jo Walton illustreert dit uitstekend).

Ik heb er lang over gedaan om te snappen wat er mis ging bij mijn onderzoek voor dit artikel. Ik vond te weinig over wat ik wilde weten en te veel waar ik voor mijn gevoel niet naar zocht. Het was een lange reeks van ‘ja dit weet ik maar oh wacht daarom’ ontdekkingen terwijl de antwoorden de hele tijd letterlijk voor mijn neus stonden. Ik was er eigenlijk al over aan het schrijven zonder in te zien wat ik aan het uitleggen was. Tot ik er niet meer om heen kon bij de, dacht ik toen, laatste loodjes van mijn artikel: SF is geen Frans begrip. Begrijp me niet verkeerd, er is heel veel Franse SF. Maar bijzonder weinig hiervan wordt als SF geschreven of omschreven. Het is op zijn best fantastique, wat weer net iets anders is dan fantastisch en zeker iets anders dan fantasy (leuk hè, taal). Fantastique is een ouder en veel omvattender begrip dan fantasy.

De aanwezigheid van magie is direct een aanwijzing dat een verhaal onder fantasy valt (of misschien speculatieve fantasy voor nog een SF-afkorting) en niet onder sciencefiction. Dit komt doordat wetenschap een ander kernbegrip van SF is (wat bij speculatieve fictie dus weer ontbreekt). Waarbij technologie niet per se in detail uitgelegd hoeft te worden maar wel uit te leggen moet zijn in semi-realistisch wetenschappelijke zin. Wat je beschouwt als zodanig hangt weer af van je eigen opvattingen.

De aanwezigheid van magie doet er bij fantastique echter niet toe: het is een overkoepelend genre dat in principe (aldus de Stichting Fantastisch Genre) dezelfde lading dekt als fantastiek in het Nederlands (sciencefiction, fantasy en horror) maar met opmerkelijk meer literaire trekjes. Hoeveel er in Frankrijk hoe dan ook minder onderscheid wordt gemaakt tussen literatuur en de verschillende genres dan in Nederland, wordt sciencefiction alsnog sneller als minderwaardig gezien dan fantastique.

Het enige wat alle fantastiqueverhalen gemeen hebben is een mate van suspension of disbelief. Zo valt absurdisme ook onder fantastique. En SF uiteraard ook. Hier zien we dus dat taalkundige contextgrenzen voor cultureel getinte genregrenzen zorgen. Jacques Sternberg heeft dit al in 1958 uitgebreid besproken in zijn bekende essay Une Succursale du Fantastique nommée Science-Fiction (A Branch of the Fantastic Called Science Fiction).

 

VAN EIGEN BODEM

Over het algemeen hangt ons begrip van wat sciencefiction inhoudt en welke verhalen de klassiekers binnen het genre zijn steeds minder van nationaliteit af. Dit komt onder andere omdat er nu sneller en meer (‘beter’ zou ik niet willen zeggen) vertaald wordt dan in de vorige eeuw. Des te belangrijker is het om als lezer en schrijver te beseffen welke invloed je eigen nationaliteit heeft op je verbeelding. Gelukkig zijn er steeds meer schrijvers die (opnieuw) het belang van hun afkomst ontdekken. Als voorbeeld kan ik Bernard Werber noemen, in Nederland bekend van de trilogie De Mieren. Voor mij was hij de eerste schrijver die nog actief aan het publiceren was op het moment dat ik hem ontdekte. Hij kwam ook nog eens uit mijn stad, wat je ook met een moeilijk te duiden subtiliteit in zijn werk terug leest. Als je uit Toulouse komt dan. Vermoedelijk leest Hex van Thomas Olde Heuveult ook net anders als je in de buurt van Beek bent opgegroeid.

Alle auteurs verwerken nu eenmaal, meer dan zij zelf doorhebben, hun eigen kernwaarden in wat ze schrijven. Maar misschien wordt dit binnen SF sneller zichtbaar omdat het genre je per definitie uit je vertrouwde omgeving haalt met andere aannames en begrippen. Wat er alsnog in het werk overblijft als vanzelfsprekend laat afkomst blijken. Dit maakt SF tot een van de meest cultureel getinte literaire genres.

‘La Nuit des Temps’ van Barjavel is het eerste boek wat ik gelezen heb wat mij aanbevolen werd als zijnde SF. Ik las de oorspronkelijke Franstalige eerste editie uit 1968, waar ik destijds ongetwijfeld niet de waardering voor had die ik nu heb. Ik hecht niet snel aan materiële zaken, maar dit is een van de op twee handen te tellen boeken die niet één, maar twee, één-koffer-verhuizingen hebben overleefd. Ik zou een compleet artikel kunnen wijden aan de vertaling van deze titel. Ik snap wel waar het destijds mis is gegaan. De letterlijke vertaling ‘De nacht van tijden’ klinkt niet en dekt bovendien de lading en de nuances van de Franse titel niet. Maar tussen de Engelse titel ‘The Ice People’ en de Nederlandse titel ‘De liefde van Elea’ kan ik niet kiezen welke ik het minst erg vind. Het is bijna knap hoe dicht op de grens van spoiler en misvatting ze liggen, maar ik durf toch tegen beter weten in te hopen dat dat ook de bedoeling was.

Aan de ene kant zou ik ervan uit willen gaan dat jullie het boek allemaal gelezen hebben en aan de andere kant wil ik het risico niet lopen dat ik ook maar één iemand spoilers geef. Als je het niet gelezen hebt zou je je nu kunnen afvragen of mijn mening niet gekleurd is door mijn nostalgische blik. Kom er vooral zelf achter.

Ik vraag me af of hetzelfde niet voor het hele verhaal geldt als voor de titel: zo onmiskenbaar Frans dat de helft van wat er niet verteld wordt nooit over kan komen in een andere taal. Dit is wellicht een boek, zoals er meer zijn, dat in zijn oorspronkelijke taal gelezen zou moeten worden.

Anders kan je er bijna beter óver lezen dan het zelf lezen. Maar ook al is je Frans er goed genoeg voor, dan nog zal een myriade aan culturele elementen die niet tekstueel zijn je ontgaan. Taal is cultuur en cultuur is taal. Dit is ook de reden waarom ik zo graag vertaal: het is in beginsel bijna onmogelijk.

 

PAO!

Ik heb dit boek zo vaak herlezen dat het deel is gaan uitmaken van wie ik ben op een veel fundamenteler niveau dan veel van mijn andere ‘lievelingsboeken’. Toch heb ik het moment waarop ik bij de eerste keer lezen besefte dat ik snapte hoe de plot in elkaar stak, tot mijn grote verdriet, nooit kunnen herbeleven. Ik vrees dat dit ook enigszins met leeftijd te maken had. Ik durf niet in te schatten hoe snel een volwassene het door zou hebben.

Een aantal citaten worden beschouwd als kenmerkend voor dit boek, waaronder ‘They’re here! They’re us!’, maar geen ervan doet recht aan context noch uitvoering. Toch blijft mijn persoonlijke favoriet het geweldig brutale en poëtische ‘On veut pas de vos conneries!’ (letterlijk: ‘Wij hoeven jullie kutzooi niet!’).

Het is een van de weinige verhalen, in welke medium dan ook, waar ik ooit echt om heb moeten huilen. Een beetje om het verhaal, maar vooral om de uitwerking, want daar gaat het uiteindelijk om. Je moet niet alleen een goed verhaal met mooie wendingen hebben, je moet het ook goed kunnen vertellen, en de voorspelbare elementen onvoorspelbaar kunnen maken, door ze wel of juist niet te verdraaien, en dat doet Barjavel uitstekend.

Het is moeilijk om de specifiek culturele impact van dit boek uit te leggen. Zeggen dat dit boek als geroepen kwam in de context van de studentenrevolte en proteststakingen van 1968, dekt de lading niet. Barjavel heeft de essentie van de onvrede van zijn tijd en volk op zo’n manier vastgelegd dat het niet te vermijden is. In ‘La Nuit des Temps’ wordt er, uiteraard, ook gestaakt. Bij de demonstraties roepen studenten ‘Pao’, wat nee betekent. Ik ben geboren in 1989, en zoals alle Franse jongeren, heb ik best vaak gestaakt en gedemonstreerd.

De ‘manifs’ (afkorting van ‘manifestations’) zijn meer een initiatieritueel dan de letterlijke vertaling naar proteststakingen in het Nederlands zou doen vermoeden. Het begint met: ‘Ben je het niet eens met je lesrooster, ga dan voor de deur van de schooldirecteur zitten tot hij opendoet.

Maar pas op, je moet wel sterke argumentatie hebben.’ Bij staking hoort debat. Ben je het ergens niet mee eens? Ga dat dan op straat roepen tot er zoveel mensen meelopen dat jullie een probleem zijn geworden. Dán pas wordt er geluisterd. Een rijk democratisch verleden zullen we maar zeggen. Ik heb wel eens Pao geroepen bij een demonstratie en er werd sneller geluisterd toen ik dat deed. Echt waar!

Ik hoorde pas lang na het lezen van Barjavels boek over de ingrijpende culturele en politieke gebeurtenissen van 1968. Ik begreep toen dat ‘ze’ ons waren geweest. ‘They’re here, they’re us’. Misschien toch niet zo’n slecht citaat, met een beetje context.

 

OP DE GRENS

Barjavel vindt zichzelf geen SF-schrijver. Dat is kenmerkend voor veel Franse SF-schrijvers. Speculatief, apocalyptisch, fantastisch, filosofisch, politiek, hedendaags, literair, visionair, populair: allerlei etiketten die Franse schrijvers op hun verhalen plakken maar sciencefiction noemen ze hun werk niet graag. Zelfs hun biografieën spreken er voorzichtig over: je komt eerder de woorden ‘touchant à la science-fiction’ tegen (op de grens van). Misschien omdat ze zich liever als erfgenamen zien van Jules Verne van wie de Wonderreizen internationaal erkend zijn als een van de fundamentele SF-werken terwijl ze in de Franse imaginaire een andere plaats innemen, dichter bij de werkelijkheid.

Barjavel legt het uit als geen ander: ‘’[…] Wij gaan de ruimte verkennen. De ontwikkelingen gaan steeds sneller. Het is Jules Verne die ons in die richting heeft geduwd. Zonder Verne zou de 20ste eeuw op hetzelfde niveau zijn gebleven als de 19e. Vóór mij hebben mijn vader en mijn grootvader Jules Verne gelezen toen ze kind waren. Hij is in alle talen van de wereld vertaald zodat tijdens de tweede helft van de 19e en het eerste deel van de 20ste eeuw alle kinderen die konden lezen de puberteit in gingen met zijn werk. Ik ben ervan overtuigd dat het merendeel van de roepingen om wetenschapper te worden of onderzoek te gaan doen, daar vandaan komt. […] Zeker is dat gedurende honderd jaar de kinderen van onze wereld het oeuvre van Jules Verne hebben opgezogen. Eenmaal volwassen hebben zij de verlangens uit de Wonderreizen meegenomen, verlangens zo sterk dat ze hebben geleid tot de technische mogelijkheden waarmee ze konden worden gerealiseerd. Om uiteindelijk op de maan te landen waar Jules Verne hen de weg naar had gewezen. En men zal verder gaan, steeds Jules Verne indachtig. Nooit is er een schrijver geweest met zo’n invloed op de geschiedenis van de mensheid.’’ (Uit een interview van Barjavel voor een speciale Jules Verne-editie van het Franse literaire magazine Les Nouvelles Littéraires (n° 2463), 24 maart 1966, vertaald in nummer 43 van Verniaan, het tijdschrift van de Nederlandse Jules Vernes Genootschap door Dave Bonte, in 2008, gemoderniseerd voor dit artikel door de HSF redactie).

In Frankrijk wordt SF, zeker in de twintigste eeuw, vooral beschouwd als Amerikaans. Huxley, Silverberg, Asimov, Heinlein, Wells en Bradbury worden vertaald en gelezen maar komen zelden naast Verne en Barjavel in de boekenkasten. Werber en Voltaire liggen weer elders, meestal wel in de buurt van elkaar. Of het tegenwoordig anders is durf ik niet te zeggen. Wel is het zo dat men zich vaker bewust is van het onderscheid, maar toch blijft volhouden dat fantastique fundamenteel anders is, meer literair, en misschien meer Frans, dan SF.

 

JASJES EN STEMPELS

‘L’Evadé de l’an II’ is een boek dat door een nostalgische bril is gekleurd. Ik wil het ook nooit herlezen. Het is een van de vele jeugd SF-boeken van de Belg Philippe Ebly. Ik noem deze specifiek omdat het het eerste boek was waardoor ik als kind besefte dat ik niet de enige was die ‘wat-als’ vragen stelde bij ware gebeurtenissen (en niet alleen fantasy dus). En sterker nog: die besefte dat je erover kon lezen en schrijven. Dit soort boeken zijn in grote aantallen te vinden in elke Franse schoolbibliotheek. Met alle genres dwars door elkaar en zonder onderscheid in collecties als ‘La bibliothèque verte’ en ‘Livres de poche Jeunesse’, waarbij pas in 2007 een aparte SF-collectie werd ingevoerd.

Een van de meest productieve Franse schrijvers op het gebied van jeugd-SF is Danielle Martinigol. Haar vele klassieke SF-verhalen worden vaak omschreven als goed uitgevoerde Heinlein voor tieners. Tegen de tijd dat ik voor het eerst een van haar boeken te pakken kreeg (L’or bleu, best goed te lezen door de grote hoeveelheid heerlijke clichés) had ik al aardig wat Barjavel en Asimov achter de kiezen. Hierdoor voelden haar boeken als het zien van Disneyfilms ná het lezen van de klassiekers waar ze op gebaseerd zijn.

Ik vond haar maatschappelijke onderwerpen interessanter dan het SF-aspect. Dat is misschien wat zij en anderen YA-schrijvers zo goed kunnen: het juiste jasje vinden om elk onderwerp geschikt te maken voor jongeren. Dat is ook de kracht van SF als genre. Je kan het over alles hebben door simpelweg te zeggen: nee, je vergist je, het gaat over een ander volk/ figuur/ tijd/ planeet/ grondstof/ kwestie/ ideologie… oftewel, They’re not here, they’re not us. SF is dus eigenlijk de ultieme (volwassen) versie van YA.

Sciencefiction heeft vaak een uitermate kritische wijze van vertellen en dat moet ook, want dat is een van de voornaamste bestaansrechten van het genre. Volgens Werber moet sciencefiction speculatief zijn met een sociologisch of politiek kritisch jasje. Dus niet een western-avontuur met een SF-jasje, wat hij als uiterst oninteressant en teleurstellend beschouwt. Werber is dan ook een van de Franse auteurs die zich het stempel SF wel toe eigent.

De Franse neiging om SF niet als SF te bestempelen lijkt ook het vervelende neveneffect te hebben dat het Franse SF-genre voor het buitenland veel kleiner lijkt dan het in werkelijkheid is. Zo worden werken van Voltaire geregeld onder fantastique gecategoriseerd, terwijl hij internationaal toch zeker als een groot literair schrijver gezien wordt en absoluut niet als SF-schrijver. Maar als Micromégas geen SF is weet ik het toch ook echt niet meer.

Ik zou nog tientallen pagina’s lang door kunnen gaan over Franse SF. Er is zoveel te zeggen over Franse beeldverhalen en Franstalige SF van buiten Frankrijk, over de eigenheid van Franse SF-films en nog veel meer. Maar ja, ik moet ergens stoppen met mijn ‘korte’ impressie, dus bij deze. Wordt vervolgd.

Eerder verschenen in het proefnummer van HSF (2018/X).

Space Sushi – Interview met Roderick Leeuwenhart – HSF (2018/X)

Hij kwam vijf minuten te laat voor onze afspraak met de geweldige introductie “Sorry dat ik iets later ben, maar ik heb een hele goeie reden. Ik was namelijk een potje Civilization aan het spelen en mijn wonder was bijna klaar.” Daar hadden we alle begrip voor. Dat heb je soms. Hij bestelde een warme chocomel met slagroom, wij een latte, en we waren klaar voor pindakaas, sushi en nog wat meer.

Roderick Leeuwenhart is een Nederlandse SF-schrijver en uitgever, bekend van de Pindakaas en Sushi-trilogie, een YA-boekenreeks over Nederlandse animeconventies en de avonturen en moeilijkheden van de zestienjarige Marle die het Japanse festival voor het eerst bezoekt. Roderick heeft het idee dat er de laatste jaren meer belangstelling is voor SF in Nederland. “Op Dutch Comic Con heb ik een aantal lezingen gehouden met Jasper Polane en Sophia Drenth en met veel andere auteurs gesproken, waaronder Johan Klein Haneveld. Ik hoor overal dat mensen met projecten bezig zijn. Onder schrijvers borrelt het algemeen groeiende gevoel dat SF weer op de kaart kan worden gezet en wij denken dat het publiek daar ook op zit te wachten. Voorwaarde is wel dat er eerst meer nieuwe boeken en verhalen van goede kwaliteit worden geschreven.”

Roderick wil zelf ook graag bijdragen aan de opleving van SF in Nederland. “Ik hoop samen met vele anderen voor een kleine renaissance te zorgen. We moeten opnieuw bekijken hoe SF en Fantasy zich als genres kunnen onderscheiden in Nederland.”

Roderick denkt dat het moeilijker is om SF te schrijven dan een goede fantasyverhaal. “Harde SF is het moeilijkste want dat moet wetenschappelijk goed doorwrocht zijn. Bij ‘softe’ SF draait het vaak om ideeën met vooral maatschappelijke thema’s. Goede Fantasy heeft een goed verhaal in een mooi uitgewerkte wereld. Bij SF gaat het vooral om concepten en ideeën en bij Fantasy meer om sfeer en setting. Vandaar dat fantasyboeken vaak lijvige pillen zijn en een goed SF-boek soms al voldoende heeft aan 200 pagina’s om je van je sokken te blazen. Zelf geef ik de voorkeur aan zo’n lekker dun goed boek met een goed idee.”

Via de NCSF-Boekenclub kreeg Roderick een paar jaar geleden een grote stapel tweedehands SF-boeken. “Daarmee kon ik me inlezen voor mijn korte verhaal Sterrenlichaam. Ik kwam een aantal pareltjes tegen, meesterlijke SF-verhalen. Een van mijn favorieten uit die stapel was Wolfsklauw van Kornbluth. Typisch zo’n kort en goed boek waar ik van hou. Tais Teng zag het boek liggen toen hij bij mij op de thee kwam en riep meteen dat dat zo’n goed boek is. Het is een verhaal vol ideeën die je aan het denken zetten. Als ik het niveau van Wolfsklauw ooit haal, zal ik erg blij zijn. Het is wel Golden Age dus het is absoluut niet modern meer, maar dat vind ik juist mooi.”

Harde SF is goed besteed aan Roderick. “Qua lezen ben ik een omnivoor dus heb ik niet echt een voorkeur. Er zijn weinig genres die ik niet lees, als het maar kwaliteit is. Als het gaat om films en series gaat mijn voorkeur uit naar harde SF, denk aan Gravity of Interstellar, en space opera’s natuurlijk. Van Star Trek Discovery vind ik zeker de tweede helft erg vermakelijk. Ik ben nu ook voor het eerst Star Trek The Next Generation aan het kijken, ik ben nu in seizoen vijf en vanaf seizoen drie wordt het echt goed. Religieuze ervaring van bepaalde afleveringen, dat is tv dat je niet meer zou kunnen maken. Bij elke moderne serie draait het altijd om dezelfde kwestie ‘do the ends justify the means’, en het antwoord is bijna altijd ja. Star Trek is een van de zeer weinige series die zegt nee dat mag niet. Dat is toch geweldig.

The Empire Strikes Back was mijn eerste SF-film, mijn wauw-moment, maar ik denk dat ik uiteindelijk door het SF-virus gegrepen werd door Star Trek Voyager. Begin middelbare school had ik een keer griep en lag ik op de bank herhalingen van Star Trek Voyager op tv te kijken. Ik werd erdoor gegrepen, wat al begon met de majestueuze openingsmuziek. Sindsdien wil ik altijd Star Trek kijken als ik ziek ben: dan voel ik me meteen beter. Voor mijn SF-beleving zijn series heel belangrijk geweest. Farscape, Firefly, Babylon 5: voor die tijd diepgaand met een gedegen opgezette verhaallijn. Zeer indrukwekkend.”

Uiteraard blijft Roderick een Japanfan. “Toevallig ben ik net een Japans SF-boek aan het lezen: Sisyphean van Dempow Torishima. Moderne SF. Ik ben gisteren begonnen en bij de eerste paragraaf schoot ik in de lach. Het was zo waanzinnig complex en juist daar geniet ik van. De schrijver daagt me uit met het verhaal: ‘als je het te moeilijk vindt, is dit niet voor jou bestemd’. Het is een bizar verhaal, je weet niet wat je leest.” Uitgever Haikasoru in de VS richt zich op oorspronkelijk Japanse SF. “Daar ben ik ontzettend blij mee. Dankzij hen komen boeken uit als Sisyphean maar ook klassieke Japanse SF met titels als Legend of the Galactic Heroes. Waanzinnige militaire SF zoals alleen Japanners durven te schrijven. In Japan kan veel omdat het groot genoeg is om SF te laten bloeien. Dit in tegenstelling tot het kleine Nederland, waar veel genreschrijvers het moeten hebben van zelfpublicatie.”

Zelfpublicatie kan niet zonder zelfpromotie. “Als ik op een conventie of waar dan ook sta, moet ik een knop omzetten om uit mijn introverte schrijversmodus te komen. Verder is het bij zelfpublicatie belangrijk om adviezen niet te negeren, je doet immers zelf de eindredactie. Ik heb dat een keer gedaan met een advies over een personage in mijn tweede boek, een oud vrouwtje in Japan. Zij spreekt veel oudhollands en ik kreeg als commentaar dat dat niet zo lekker leest. Dat heb ik genegeerd en daar kreeg ik na het drukken spijt van: het advies klopte. Voor de tweede druk heb ik dat taalgebruik helemaal veranderd, behoorlijk ingrijpend om te doen. Ik had het beter meteen kunnen doen.”

Juist ook ter promotie deed Roderick mee aan de Harland Awards verhalenwedstrijd. “Ik wist dat dit een van de beste manieren is om in het SF-wereldje naam te maken. Ik weet nog niet of ik nog een keer mee zal doen.

Dat heeft alleen zin als ik een echt goed verhaal heb maar ik ben eigenlijk geen schrijver van korte verhalen. Sterrenlichaam is een moderne versie van klassieke golden age-achtige SF. Voordat ik de Harland Award won met mijn korte verhaal, wist ik al dat ik het verder móest uitwerken. Ik wil vertellen hoe die wereld in elkaar zit en wat nu eigenlijk de clou is van het Sterrenlichaam. Ik ben nu een jaar bezig met het herschrijven van Sterrenlichaam naar een roman.”

Het uitwerken van een kort verhaal naar een roman vindt Roderick een boeiend proces. Waar gaat Sterrenlichaam eigenlijk over? “Het gaat over een groep mijnwerkers in een ruimtelijk wezen. Ze zitten in de slokdarmen en aderen om daar grondstoffen uit te winnen. De boel dreigt in elkaar te klappen en het verhaal gaat vervolgens in op een groep die wil ontsnappen, wat behoorlijk mis gaat door paranoia en achterdocht. Een buitenstaander, de intellectuele Joan, is gefascineerd door de smerige omgeving vol parasieten. Voor de roman heb ik een aantal hoofdpersonen verder uitgewerkt. Zo is daar Kev, ploegbaas van de mijnwerkers, en een Japanse ambtenaar met nare trekjes die zijn verstand kwijtraakt. Hij vindt het vreselijk om op dat sterrenlichaam te zijn. Waar Joan een fantastische biotoop ziet met wonderbaarlijke dingen, ziet hij een verschrikkelijk Cthulhu-achtig wezen dat hem probeert te verzwelgen.

Elke van de personages heeft zijn eigen hoofdstukken en ik schrijf vanuit een beperkt derdepersoonsperspectief, opvolgend in de tijd en wisselend op spannende momenten. Hartstikke leuk en uitdagend om zo met meerdere hoofdpersonen te jongleren.”

Roderick houdt van planmatig werken. “Ik werk de karakters en de grote lijnen van tevoren uit. Voor elk boek moet je een nieuwe aanpak bedenken. Sterrenlichaam is een metafoor voor seks en zwangerschap want het gaat over regenereren en sterven. Dus het hele verhaal heb ik van tevoren op die manier uitgewerkt.”

Roderick heeft grote plannen voor zijn nieuw roman: “Mijn ultieme doel is om Sterrenlichaam in de VS uit te geven, omdat daar uiteraard een enorme SF-markt is. Maar een ding. Als Sterrenlichaam wordt uitgegeven bij welke uitgever dan ook, moet er wel SF op staan. Daar doe ik geen concessies in.”

We kijken uit naar de terugkeer van Sterrenlichaam, dit keer als roman, en hopen in de toekomst op nog meer SF van Roderick Leeuwenhart!

Dit interview is op 4 april 2018 afgenomen door Alice Jouanno en Marlies Scholte Hoeksema. Foto: ©Uitgeverij Leeuwenhart, 2018.  Redactie door Alice Jouanno en John van Duin. Dit interview is eerder verschenen in het proefnummer van HSF (2018/X).